WEETJE NOG

Toneelspel in één bedrijf

 

Een huiskamer waarin in ieder geval een zitbank, salontafel, een buffet. Aan de wanden impressionistisch aandoende schilderijen. En tegen de achterwand een tv-scherm met eronder een geluidsinstallatie. Daarnaast een doorgang naar de hal en voordeur. En links aan de zijkant, vanuit de zaal gezien, een doorgang naar de keuken.

 

Het tv-scherm toont afwisselend bewegend en stilstaand oude zwart-wit filmbeelden van Amsterdam die verwijzen naar wat er wordt gedacht of besproken op het toneel. Maar voor de opkomst van de spelers worden moderne filmbeelden in kleur getoond van een oude maar zo te zien nog fitte man en een vrouw die elkaar ontmoeten in een supermarkt.

 

Het slaan van een deur, gestommel en de stemmen van een vrouw en een man. Na een tijdje komen die twee van de supermarkt de kamer binnen. Allebei dragen ze een tas met boodschappen. Zij maakt met haar vrije hand een uitnodigend gebaar. Hij gaat rondkijkend verder de kamer in.

 

Hij: Gezellig.

Zij: vind je?

Hij: Jij dan niet?

Zij: Ik woon hier.

Hij: Allang?

Zij: Al heel lang. Maar ga zitten, ik berg even mijn boodschappen weg. Moet er voor jou misschien ook iets in de koelkast?

Hij: Nee, ik blijf niet lang en ik heb geen bederfelijke waar.

Zij: Of mag ik niet zien wat je eet?

Hij: Waarom zou je dat niet mogen zien?

Zij: Je bent wat je eet wordt toch wel gezegd.

Hij: Ja, in een reclame voor het een of ander, geloof ik, maar dan zou je jezelf moeten eten.

Zij: - lachend- En dat gaat moeilijk.

Hij: Misschien weet je trouwens nog wel zo’n beetje wat ik ben?

Zij: Och, het is lang geleden.

Hij: Ja, ik ben ouder geworden.

Zij: Je meent het.

 

Ze gaat met haar tas naar de keuken. Hij drentelt wat rond, bekijkt familiefoto’s die op het buffet staan, gaat dan op de bank zitten, zet de tas naast zich op de vloer en staart voor zich uit.

 

Op het tv-scherm verschijnen zwart-wit filmbeelden van een jonge vrouw en man in Amsterdam die verliefd doen, gefilmd vanuit het gezichtspunt van de man. Als zij op het toneel in de kamer terugkomt uit de keuken blijft de film stilstaan.

 

Zij: Goed zo - knikt hem toe - . wil je iets drinken, koffie, thee, een wijntje of iets sterkers?

Hij: Is het daarvoor nog niet wat vroeg, voor wijn of iets sterkers?

Zij: Moet voor jou de vijf in de klok zijn?

Hij: Nou nee, maar ik blijf niet lang.

Zij: Koffie of thee dan?

Hij: Ach, doe toch maar een glas wijn.

Zij: Zie je wel, rood of wit?

Hij: rood.

Zij: De kleur van de liefde.

Hij: Nou, nou…

Zij: - schokschoudert relativerend - Ik ben zo terug.

 

Zij gaat weer naar de keuken. Hij schudt meewarig het hoofd. Op het tv-scherm komt de film weer in beweging. Het stel lijkt daarop nu onenigheid te hebben. Als zij op het toneel terugkomt, blijft de film weer stilstaan. Ze draagt een dienblad met daarop een fles wijn, twee glazen, een kurkentrekker en schaaltje met nootjes. Ze heeft duidelijk moeite de boel in evenwicht te houden maar weet het dienblad toch zonder ongelukken op de salontafel te zetten.

Zij: Poeh … Jij mag de fles openen, dat is mannen werk.

Hij knikt, staat op, pakt de kurkentrekker en wijnfles. Zij gaat op de bank zitten en kijkt toe hoe hij de fles opent, wat hem zonder veel moeite lukt.

 

Zij: Dat doe je vaker zo te zien.

Hij: Waarom niet?

Zij: Precies.

Hij: Maar toch niet zo heel vaak, hoor.

Zij: Een mens moet toch wat op onze leeftijd.

Hij: Zal ik dan ook maar inschenken?

Zij: Graag.

Hij: Ook mannen werk?

Zij: Dat hangt van de omstandigheden af. Maar dat je me bij het binnenkomen zo galant uit mijn jas hielp, was wel mannenwerk, ouderwets mannenwerk.

 

Hij - gaat zitten - Voor ouderwetse vrouwen.

Zij: Jongeren doen dat niet meer, denk ik.

Hij: - inschenkend - Zou het niet?

Zij: Ik zie het ze in ieder geval nooit doen.

 

Ze proosten.

 

Zij: Op ons verleden.

Hij: Op het leven.

Zij: Op de toekomst.

Hij: Dat is hetzelfde.

Zij: Op onze toekomst.

Hij: Oh…

Zij: Nou ja, daar bedoel ik verder niets mee.

Hij: Nee, natuurlijk niet.

Beiden nemen afleidend wat nootje van het schaaltje, waardoor hun handen licht botsen en ze elkaar even onderzoekend opnemen.

Zij: Wonderlijk dat we elkaar niet eerder zijn tegengekomen terwijl we helemaal niet zo ver van elkaar vandaan wonen.

Hij: - ietwat afwezig - Ja…wonderlijk.

Zij: - argwanend - Of heb jij mij soms wel eerder gezien?

Hij: Wie weet, misschien heb ik je weleens eerder gezien zonder dat ik het wist. - grinnikt - Maar natuurlijk heb ik je eerder gezien!

Zij: Hoe bedoel je…oh…vroeger.

Hij: Heel vroeger.

Zij: Tja …

Hij: Maar we herkenden elkaar nog.

Zij: Twijfelde jij?

Hij: Ik geloof van niet.

Zij: Ik ook niet…of…nou ja, misschien een beetje.

Hij: Ja, ik misschien toch ook wel een beetje. Er lopen meer vrouwen van jouw leeftijd in zo’n supermarkt rond.

Zij: En mannen, minder maar toch ook.

Hij: Keus genoeg dus.

Zij: Maar ik ben niet op zoek,

Hij: Ik ook niet.

 

Er valt een stilte terwijl weer de beelden van hun ontmoeting in de supermarkt op het scherm verschijnen tot hij het woord neemt.

 

Hij: Ga jij er nog weleens op uit?

Zij: Ja, naar de supermarkt, net als jij.

Hij: Op reis bedoel ik.

Zij: Op reis, natuurlijk, verleden jaar nog naar Saeftinge geweest.

Hij:En bevallen?

Zij: Ja hoor, een heerlijk hotel daar op dat verdronken land.

Hij: Een groepsreis zeker?

Zij: Inderdaad, met allemaal geoefende zwemmers.

Hij: Jij ook?

Zij: Nee, ik ben verdronken, daarom ben ik nu hier. En jij, reis jij nog?

Hij: Zeker, de laatste keer naar Atlantis, had ik altijd al eens willen doen.

Zij: En…?

Hij: Heel interessant, kan ik je aanbevelen.

Zij: Zal best. Maar laatst was ik met een vriendin in Egmond en daar was een beeld van Descartes. Hij heeft daar zeven jaar gewoond, wist jij dat?

Hij: Nee, mij vertellen ze nooit iets.

Zij: Ach…

Hij: Descartes in Egmond?

Zij: Ja, Egmond aan den Hoef.

Hij: Wat deed hij daar dan?

Zij: Het schijnt dat hij er een liefje had.

Hij: Ach ja, natuurlijk, een liefje…

 

Zij neemt een slok wijn en hij dan ook.

 

Hij: Dus jij hebt een zoon, vertelde je?

Zij: Ja, Ruud, hij is piloot.

Hij: Mooi beroep.

Zij: Maar veel weg. En als hij thuis is, is hij graag bij zijn gezin. Ik zie hem weinig, te weinig, veel te weinig. Zijn vrouw en dochter trouwens ook. Ze zouden zich veel meer om een oude vrouw als ik kunnen bekommeren.

Hij: Voel je je eenzaam?

Zij: Nee, maar sinds mijn laatste man is overleden soms toch wel een beetje alleen.

Hij: De vader van je zoon?

Zij: Nee, dat was mijn eerste man.

Hij: Dus je vindt mij geen man?

Zij: Hoezo?

Hij: Je zei, mijn eerste man.

Zij: De eerste waarmee ik getrouwd was natuurlijk, ben je zo gevoelig over je mannelijkheid?

Hij: Het was maar een grapje.

Zij: Oh … heb jij kinderen?

Hij: Niet dat ik weet. - lacht - Weer een grapje. - dan ernstig - Nee, ik heb geen kinderen, en sinds Eefje is overleden voel ik me soms ook een beetje … eh…

Zij: Eenzaam …

Hij:…Alleen.

Zij: Hoe lang is zij dood?

Hij: Alweer tien jaar.

Zij; Nooit aan een andere vrouw gewild?

Hij: In het begin moest ik er niet aan denken, en nu denk ik er niet meer aan. -staat plotseling op-

Zij: -beetje geschrokken- Wat ga je doen?

Hij: - kijkt besluiteloos om zich heen, lijkt zich er nu pas van bewust dat hij is gaan staan - Ik…eh… moet even naar de wc.

Zij: - opgelucht - Oh - wijst naar de deur- in de hal rechts.

 

Hij gaat verlaat de kamer. Zij wacht tot hij weg is en vult dan gauw de glazen bij. Op het tv-scherm komt de film weer in beweging, toont nu een jonge vrouw en man in Amsterdam die verliefd doen, gefilmd vanuit het gezichtspunt van de vrouw. Zij staart ondertussen met haar handen kruiselings op haar schoot voor zich uit. Als hij terugkomt, blijft de film weer stilstaan.

 

Hij: Leeft hij nog - gaat zitten - de vader van je zoon?

Zij: Ja, maar ik heb geen contact meer met hem. Ruud, mijn zoon, nog wel.

Hij: Ging het tussen jullie ook niet meer?

Zij: Ook niet meer?

Hij: Zoals toen tussen ons?

Zij: Het ging met hem algauw veel minder dan tussen ons.

Hij: Echt?

Zij: Ja, achteraf was het een vergissing, maar ik werd toen smoorverliefd op hem.

Hij; Dat was wel duidelijk, ja.

Zij: We waren jong en onbezonnen.

Hij: Je hebt me er toen veel verdriet mee gedaan.

Zij: Misschien hebben we elkaar te jong leren kennen.

Hij: Misschien wel, maar ik ben gelukkig geworden met Eefje en jij zo te horen niet met die … eh… hoe heette hij ook weer?

Zij: Fred, nee, en daarna ook niet met Kars. -kijkt hem uitdagend aan- Wat denk je nu, eigen schuld, dikke bult?

Hij: Welnee, daarvoor is het toch veel te lang geleden.

Zij: Ja, het is lang geleden.

Hij: Maar ik denk natuurlijk nog weleens terug aan die tijd. Vooral na Eefjes dood. Met het ouder worden denk je vaker aan het verleden en maak je dat waarschijnlijk mooier dan het was.

Zij: Maar het was eerst toch ook mooi tussen ons?

Hij: Eerst wel ja.

Zij: Ja, natuurlijk niet meer toen Fred in het spel kwam.

Hij: Nee, toen niet meer, helaas, je hebt me er veel verdriet mee gedaan.

Zij: Dat zei je al…het lijkt wel of het je nog altijd dwars zit.

Hij: Nee hoor, het is lang geleden en Eefje heeft alles goed gemaakt.

Zij: Gelukkig maar.

Hij: Dat bedoelde ik niet hatelijk.

Zij: Natuurlijk niet, waarom zou je, het is inderdaad lang geleden, en je bent hopelijk niet met me meegegaan om me alsnog de les te lezen?

Hij: Nee, en daarvoor heb je me hopelijk ook niet meegetroond.

Zij: Meegetroond?

Hij: Nou ja, bij wijze van spreken.

Zij: Oh, bij wijze van spreken.

Hij: Boos?

Zij: Nee, maar ik heb nog wel het een en ander te doen.

 

Zij staat op

 

Hij: Ja, ik moet weer eens gaan.

Zij: - loopt in de richting van de doorgang naar de keuken -. Ik stuur je heus niet weg.

Hij: Daar lijkt het anders wel een beetje op.

Zij: - zij blijft staan en draait zich naar hem toe – Oh ja…?

Hij: Ja, volgens mij ben je wel degelijk boos.

Zij: Welnee, drink rustig je wijn op.

Hij: Maar ik vind het echt reuze leuk dat we elkaar na al die jaren weer hebben ontmoet.

Zij: Is het werkelijk?

Hij: Ja, en ik zou het fijn vinden als we elkaar zo af en toe eens konden opzoeken om wat te praten.

Zij: Als je me dan maar niet het verleden gaat zitten kwalijk nemen.

Hij: Dat deed ik niet, als ik het je na al die jaren nog kwalijk nam, zou ik toch niet met je zijn meegegaan.

Zij: Je niet hebben laten meetronen.

Hij: Ik drukte me wat ongelukkig uit.

Zij: Zeg dat wel.

Hij: Vergeef me?

Zij: Laten we het op een misverstand houden.

Hij: Dat was het.

 

Zij knikt toegevend en haar blik dwaalt naar een foto op het buffet van haar zoon.

 

Zij: - mijmerend - Ik was heel blij met de geboorte van Ruud. Het was een lief jongetje. Ook als puber was hij niet echt lastig, en met Kars kon hij goed overweg. Zijn jeugd, de omgang met zijn vrienden en vriendinnen, deed me denken aan mijn jeugd, aan ons, hoe anders de tijd ook was. Hij ging meestal ook uit op het Leidseplein.

Hij: Ja, wij waren pleiners.

Zij: We hebben elkaar er zelfs leren kennen, in café Eijlders.

Hij: In Reynders.

Zij: Nee, in Eijlders toch.

Hij: Ik dacht Reynders.

Zij: Maar het was bij Eijlders.

Hij: Daar zat vaak die dronken dichter, hoe heette hij ook weer?

Zij: Den Brabander - loopt terug naar de bank en gaat weer naast hem zitten - Gerard den Brabander.

Hij: Ach ja, natuurlijk.

Zij: We gingen trouwens ook wel naar dat jazzcafé, weet je nog?

Hij: Alto, in de korte leidsedwarsstraat.

Zij: In de lange.

Hij: Nee, in de korte.

Zij: Ik dacht in de lange.

Hij: In de korte, dat weet ik zeker.

Zij: Ach, wat doet het er toe in welke dwarsstraat.

Hij: Maar het was de korte.

Zij: Je wilt nog altijd graag gelijk hebben.

Hij: En jij dan net met Eylders?

 

Ze grinniken ongemakkelijk, nemen wat nootjes en een een slok wijn.

 

Zij: - vergoelijkend - We zaten daar vaak hè, in die cafés.

Hij: Ja, nogal, we spraken eindeloos over boeken en schrijvers. Ook over films, muziek, toneel en beeldende kunst, maar toch vooral over schrijvers en boeken.

Zij: Nou meer over de liefde, wie met wie was, wie met wie wilde en tussen wie en wie het uit was.

Hij: Dat ook, maar voor een nieuwe films van de Nouvelle Vague, stonden we in de rij.

Zij: Ja, voor het Leidsepleintheater, dat toen nog een bioscoop was. En we hadden het inderdaad ook vaak over boeken, welke we goed vonden of niet. Dat deden ons soort jongeren toen. Kom daar nog maar eens om. Ja, ja, de tijd heeft ons ingehaald.

Hij: Of wij de tijd.

Zij: Nou, de tijd wint altijd.

Hij: Dat wel, maar ik bedoel, wij waren niet zo burgerlijk, niet zo huisje, boompje, beestje als de meeste jongeren nu, maar dat zijn we dat in de loop der tijd wel geworden. Niet weer jong helaas, maar wel net zo burgerlijk als de meeste jongeren nu: of niet soms?

Zij: Je bent nog altijd een denker.

Hij: Nog altijd?

Zij: Dat vonden wij, jij was de filosoof.

Hij: Wie wij?

Zij: De vrienden van toen en ik, we vonden je een soort Sartre.

Hij: Heb ik nooit geweten. Ja, we waren nogal Frans georiënteerd, Parijs was voor ons de stad der steden. Tegenwoordig is alles Engels wat de klok slaat, Amerikaans vooral, nu is New York de stad der steden.

Zij: In Eylders draaiden ze altijd Franse chansons, Aznavour meestal.

Hij: Maar toch luisterden wij ook wel naar songs. En voor mij was niet Sartre maar Hemingway de grote man. Al denk ik achteraf dat het meer zijn leven dan zijn werk was dat me aansprak.

Zij: Hij heeft zelfmoord gepleegd, toch?

Hij: Uiteindelijk wel ja.

Zij: Ja, uiteraard niet meteen.

Hij: Nou ja, ik bedoel maar.

Zij: Zie jij trouwens nog weleens iemand van die tijd?

Hij: Nee…ja nu.

Zij: Waarschijnlijk zijn de meesten al dood?

Hij: Nou, wij leven toch ook nog.

Zij: Nog wel ja.

Hij: Ziek of somber?

Zij: Nee hoor, maar wel oud.

Hij: Wel oud ja, en iedereen van toen uit het oog verloren.

Zij: Zo gaat dat.

Hij: Avec le temps.

Zij: Comme tu dis.

 

Er valt een stilte waarin oude filmbeelden van jongeren op het Leidseplein op het scherm verschijnen.

 

Hij: Over de tijd gesproken, ik zal zo langzamerhand toch maar eens opstappen, vind je niet?

Zij: Mm, je kan ook blijven eten.

Hij: En je had nog wat te doen.

Zij: Ja, koken.

Ze grinniken.

 

Zij: Wat vind je ervan?

Hij: Tja, ik weet het niet.

Zij: Hoezo, wacht er iemand op je?

Hij: Nee, dat niet.

Zij: Nou dan, of ik nu voor één of voor twee kook

Hij: Ik denk er nog even over na.

Zij: - plagend - Ja, dat gaat zo snel niet meer op onze leeftijd.

Hij: Nou, nadenken lukt me anders nog best.

Zij: - weer plagend - Ondanks je leeftijd?

Hij: Ik voel me niet oud!

Zij: Ik ook niet, maar hoe je het ook wendt of keert, we zijn er bijna.

Hij: Maar nog niet helemaal.

Zij: Dat zongen we als kind als we op reis waren.

 

Zij begint te zingen, hij valt haar bij: We zijn er bijna, we zijn er bijna, maar nog niet helemaal! Het tv-scherm toont zingende kinderen achterin een auto. Op het toneel kijken zij elkaar na het zingen met een verbaasd lachje aan en zwijgen dan een tijdje nadenkend.

 

Zij: Zeg, ben jij eigenlijk altijd bij die bank blijven werken?

Hij: Nee hoor, ik heb daarna nog een paar banen gehad, tot ik op het stadhuis terecht kwam. Daar hield ik me met kunstzaken bezig en ben dat ben tot mijn pensioen blijven doen. Spannend, hè?

Zij: Je wilde toch schrijver worden, een Hemingway?

Hij: -schamper lachje- Dat is bij een paar mislukte A4tjes gebleven. En jij, jij schilderde en wilde een opleiding in die richting gaan volgen?

Zij: Daar is ook niets van gekomen. Maar toen mijn zoon het huis uit was en Kars overleden heb ik wel weer geschilderd. Dat wat hier hangt - maakt een gebaar naar de wanden met schilderijen - heb ik allemaal geschilderd.

Hij: - gaat met zijn blik langs de wanden met schilderijen - Dat is toch niet niks.

Zij: Maar nu doe ik het niet meer.

Hij: Waarom niet?

Zij: - haalt haar schouders op - Gebrek aan energie, denk ik, of aan passie.

Hij: Is het goed als ik ze even van dichterbij bekijk?

Zij: Natuurlijk, ga je gang.

 

Hij staat op en gaat de schilderijen langs als in een museum. Zij staat ook op en volgt hem. Hij maakt opmerkingen over de schilderijen in de trant van: erg mooi, goed getroffen, knap gedaan, ontroerend etc. Zij bedankt hem telkens een beetje aanhaliger terwijl hij dat ontwijkt. Maar zowel de een als de ander doet dat niet al te nadrukkelijk.

 

Hij: - bij het laatste schilderij op voorzichtig vragend e toon- Een naakt, een man, een jongen eigenlijk nog, toch?

Zij: Hm, Ruud, mijn zoon, toen hij veertien was.

Hij: Oh, neem me niet kwalijk.

Zij: Waarom zou ik?

Hij: - haalt zijn schouders op – Maar je zei dat je pas weer was gaan schilderen toen hij het huis uit was.

Zij: Ja, dit was een uitzondering. Ik heb hem met moeite over kunnen halen, hem bijna moeten smeken om voor me te poseren.

Hij: Een jongen van die leeftijd doet dat niet graag.

Zij: Maar voor zijn moeder, ik vond hem zo mooi en lief.

Hij: Je hebt hem inderdaad liefdevol weergegeven.

Zij: Dank je wel.

Hij: Je hebt talent, dat vond ik vroeger al.

Zij: - plotseling triest - Maar het is voorbij.

Hij: Hoezo, het hangt hier toch nog.

Zij: Hier wel ja.

 

Elkaar onhandig in de weglopend gaan ze terug naar de bank, gaan daarop weer op dezelfde afstand van elkaar zitten als eerder en staren een tijdje peinzend voor zich uit. Ondertussen toont het tv-scherm dan in zwart-wit een vrijende jonge man en vrouw, wat stilvalt als zij op het toneel het woord neemt.

 

Zij: Ik heb door mij huwelijken ook nooit meer echt een baan gehad. Al heb ik toen mijn zoon ouder was geworden, in de tijd met Kars, nog wel een tijd als invalkracht bij Maison de Bonneterie gewerkt.

Hij: Als verkoopster, zoals toen bij V&D, in afwachting van je schildersopleiding?

Zij: -knikt- Die niet kwam, ik bedoel, waar ik niet aan ben begonnen. Fred was er tegen. Hij wilde ook niet dat ik ging werken. Ouderwetse man. En toen ik Ruud kreeg, wilde ik er voor mijn kind zijn.

Hij: Ouderwetse vrouw.

Zij: Als je er voor je kind wilt zijn?

Hij: Nee, maar dat kun je toch nog wel werken.

Zij: Dat wilde Fred dus niet.

Hij: Hij was toch barman?

Zij: Ja, en later vrachtwagenchauffeur. Maar niet zo een die dagenlang weg is. Hij was ’s avonds altijd thuis. Tenminste, niet aan het werk. Op het laatst was hij wel vaak naar de kroeg en dan kwam hij bezopen terug.

Hij: Lastig.

Zij: Hm, dan kon hij zijn handen niet thuis houden.

Hij: - neemt haar onzeker op - Seksueel of gewelddadig?

Zij: Beide.

Hij: Niet leuk.

Zij: Nee.

Hij: Hoe was dat met Kars?

Zij: Beter, maar ook saaier, die bleek achteraf een hele saaie man te zijn.

Hij: Wat deed hij voor de kost?

Zij: Boekhouder bij een rederij, een hele saaie man.

Hij: Tja…

Zij: Had jouw Eefje een baan?

Hij: Zeker, zij werkte in het bedrijfsrestaurant van de bank waar ik een tijdje heb gewerkt, zo hebben we elkaar leren kennen. Zij is daar nog heel lang gebleven.

Zij: Je werd verliefd op de koffiejuffrouw.

Hij: Wat is daar mis mee?

Zij: Niets, koffie is belangrijk.

Hij: Maar zij beheerde het restaurant.

Zij: Nog belangrijker.

Hij: Ze was de cheffin van het restaurant daar.

Zij: Sprak je weleens met haar over mij?

Hij: Soms, niet vaak, en dan met respect, hoor. Al kon ik het verdriet dat je me hebt aangedaan natuurlijk niet verhelen.

Zij: Nee, natuurlijk niet

Hij: En jij, sprak jij weleens met je mannen over mij?

Zij: Ja, je kwam ook weleens ter sprake. En zowel Fred als Kars heeft weleens een beetje jaloers opgemerkt dat ik zo vriendelijk over je sprak.

Hij: Dat meen je toch niet.

Zij: Ja hoor, echt … - plotseling geestdriftig -... Zeg, weet jij nog dat we ooit dansten in…kom…hoe heette die tent ook weer?

Hij: In de Lucky Star? Ja, dat weet ik nog.

Zij: Precies, en die was verbonden met de Caramella, dat weet ik dan weer.

Hij: Weet ik ook nog. Dancing, zo noemden we dat soort tenten toen. Jongelui hebben het nu over clubs en disco’s, geloof ik.

Zij: Eigenlijk vond ik het er kaal, niet echt gezellig.

Hij: Nee, en je moest er een toegangsprijs voor betalen.

Zij: Er hing zo’n glitterbal aan het plafond.

Hij: Toen wij er dansten was het niet druk.

Zij: Er zaten een paar mannen aan de bar.

Hij: En wij dansten, wij dansten er op Smoke Gets In Your Eyes van The Platters.

Zij: Ja, dat herinner ik me ook nog heel goed.

Hij: We bliezen elkaar dansend rook in het gezicht

Zij: We rookten toen, zoals bijna iedereen.

Hij: Ik allang niet meer.

Zij: Ik ook allang niet meer.

Hij: Meestal klonk daar trouwens wildere muziek.

Zij: Ik denk dat we dat nummer zelf hadden uitgekozen.

Hij: Was daar dan een jukebox?

Zij: Dat zou ik niet meer weten. - dan alsof zij het zich plotseling herinnert - Maar ik heb het nummer hier, zal ik het draaien?!

Hij: Smoke Gets In Your Eyes?

Zij: Ja.

Hij: Leuk!

Zij: -schalks- Alleen als je blijft eten.

Hij: - toegevend lachend - Beloofd.

 

Zij staat op, loopt naar haar apparatuur, laat na wat zoeken het nummer klinken, blijft even glimlachend staan luisteren en strekt dan dansbewegingen makend haar armen naar hem uit. Hij weifelt even, staat dan ook op en gaat naar haar toe. Ze dansen, aanvankelijk nog wat afstandelijk maar algauw intiemer. Het tv-scherm toont ondertussen een dansvloer met een innig dansend jong stel in het sneeuwvlokken licht van een glitterbol. Dan dimt langzaam het licht naar duisternis en verdwijnt ook de film.

 

Einde

 

© Coos de Goede april 2021

Maak jouw eigen website met JouwWeb