Om niet eenzaam op hun kamers te hoeven zijn
zaten ze met lotgenoten urenlang in het felle licht
van café Reynders op het Leidseplein.
Van Jean Paul Sartre leerde hij dat je bent wie je wilt zijn,
maar wie wilde hij zijn? Van Simone de Beauvoir leerde
zij dat een vrouw zelfstandig moet zijn, maar
wat vond
ze het al moeilijk om weg van thuis te zijn.
Ze dronken naar hun geld en dat was weinig, vertelden,
luisterden en lachten met bleke gezichten hun onzekerheid
weg, keken steeds vaker steels naar elkaar en dan hij nog
net
niet en zij wel blozend weer van elkaar weg.
Na sluitingstijd moest zij naar oost en hij naar west,
maar
wandelden ze bevrijd van de rest, van de storend
geworden anderen, door de zwoele voorjaarsnacht,
dwaalden ze door het hun nog grotendeels onbekende
Amsterdam, verlangend naar meer en toch ook wel een
beetje bang voor wat er wellicht van dat verlangen kwam.
En zij plukten bloemen, narcissen om precies te zijn,
op een dorpsstil geworden Frederiksplein; gespannen
omdat het eigenlijk niet mocht en door
wat de een bij
de ander zocht, gaven ze de bosjes met lacherige liefdes-
verklaringen aan elkaar, maar vroegen zich daarbij onzeker
af, wat is hiervan werkelijk spot en wat is hiervan waar?
In
het oosten gloorde toen al het ochtendgrauw, terwijl
het pas ontloken groen, vochtig geworden door de dauw,
vaag naar sperma rook, wat hij besmuikt herkende en zij
onbewust toch eigenlijk ook, waardoor ze stilzwijgend
overeengekomen, hun plotselinge haast was onverholen,
togen
naar de dichtstbijzijnde kamer en dat was die van haar.
Na een sluipgang over de trap – herenbezoek was ongewenst
en al helemaal ’s nachts – ontkleedden ze zich allerminst
onverwachts en zonder dralen, verkenden ze hun nog even
ongerepte lichamen onbeschermd masculien/feminien
met geremde passie uit angst te falen: en was voor het
zingen de
kerk uitgaan nu veilig of toch niet misschien?
Ondertussen lagen op de vensterbank de haastig door hen
neergesmeten
bosjes bloemen, narcissen om precies te zijn,
smachtend naar water in om het even potten, vazen of kelken,
in het nog kleurloze licht van een nieuwe dag, omlijst door
het nadonkerend raamkozijn alweer te verwelken.
© Coos de Goede, januari/februari 2016