Het
wilde maar niet echt licht worden die dag en de wind joeg
natte sneeuw door een oorlogsgetroffen wijk van Den Haag
waar je met toenmalig
vriendin M. op bezoek was bij P. en zijn
eveneens toenmalige vriendin M. in een pand uit het gastijdperk
waarin ze kampeerden tussen
aan Couperus schatplichtige vergane glorie
en dozen met boeken op kale vloeren tegen kale muren omdat ze volgens
P. en M. altijd ergens
weg moesten als de boeken werden uitgepakt, en
het pand wachtte op sloop om plaats te maken voor een naar later bleek
ijzige kolos
ten behoeve van een gewichtig ministerie van staatszaken.
De herinnering schrijnend als je meeste herinneringen
Vriendinnen kwamen en gingen tot niet meer,
maar vrienden ook.
Jij
had daar veel oog voor P.’s vriendin M. maar zij niet voor jou.
Jouw vriendin M. had daar veel oog voor P. en hij ook voor haar.
Jij
zei dat een mens alleen uit geest zou moeten bestaan, dat een
lichaam maar in de weg zit, waarop P. geërgerd vroeg hoe het dan
nog
tussen de oren kon zitten, de vriendinnen M. reageerden door
niet te reageren en waarmee jij in die hormonale brand van toen
iets geheel anders bedoelde
dan je door leeftijd geblust zou doen.
© Coos de Goede 2017