Je leerde haar kennen op een zomers strand
maar wist allang van haar bestaan want
zij was de alom begeerde plaatselijke fee
en met jou ging die mee, zonder nog langer
te stranden weg van de zee in zee.
Die fee bleek echter een nimf te zijn, je leed
omdat
algauw bleek dat je er niet echt voor haar
toedeed en de concurrentie, die haar ogenschijnlijk
onverschillig liet, jou als het knarsend lied, de klaagzang
van het schoolbordenkrijt destijds door de ziel sneed.
In haar grote, kale ouderlijke huis,
waar haar ouders
die vooraanstaand waren vrijwel nooit waren, zaten
jullie vele uren lang zedig naast elkaar op de divan
jij smachtend en zij in gedachten, ontwijkend starend
over het kanaal en de sluizen naar de vurig rokende
hoogovens en ’s avonds
naar de talloze lichten ervan.
Sprak zij soms met tranen in haar mooie ogen - wat was
zij mooi en in haar verdriet
nog mooier - over haar jong
aan kanker overleden oudste broer, die nachtenlang op
zijn motor scheurend door jullie woonplaats had gereden
in een wanhopig pogen aan zijn angst en pijn te ontkomen
die jij nooit had gezien maar zo wel gehoord misschien.
Luisterden jullie naar Franse chansons die zij draaide
op een kleine koffergrammofoon: en speciaal voor jou
citeerde zij Nous les
amoureux uit het hoofd met voor
zover je beoordelen kon een perfecte Franse uitspraak.
Ach, wist jij veel, in
ieder geval niet dat je spoedig
zonder haar, maar gelukkig ook weer voor korte tijd,
nog heviger door haar zou lijden dan je al met haar deed.
© Coos de Goede 2017
Foto archief.