In de stad die lang zijn haven was
heeft hij
zijn schepen achter zich verbrand.
zijn liefde
achtergelaten maar niet zijn verdriet.
Eerst
te jong en daarna te oud
voor oorlog
heeft hij zonder wapen en schild
daarin
dus
niets te voeren
nooit
vrede gekend en toch verloren
waarvan
in lichaam en geest
de sporen.
Daar waar de wind meestal van zee
waait
wijzen de bomen meestal landinwaarts
en zo
liep gehoorzaam de eeuwige Romein
die
liever een Griek had willen zijn.
Stoffige wegen in de brandende zon
lang en ver
heuvels over en valleien door
dorstig en moe
natuur waarvan hij wars
was
slechts de kortste weg was
tussen
stad
van bekomst en aankomst.
Wie hem onderdak verleende
weet hij niet
in een vreemd huis ligt hij
op een brits ligt hij
in een vreemde kamer ligt hij
en luistert
naar de wind die de luiken
streelt
waarachter
hij de middagzon weet in een stad
waarvan
hij de onbekendheid
vreest.
Zowel kwelling als troost
want
ook
al is zijn nood dan groot
als
iedereen heeft hij toch
een
op
enig moment nog
in
te lossen afspraak met de dood.
© Coos de Goede 2018